Door Areaal Advies
  • Onderzoek

Blijven zitten met ruimte voor discussie ondanks ingrijpende nieuwe wetgeving voor onderwijshuisvesting.

Er is nieuwe wetgeving in de maak om de basiskwaliteit van onderwijshuisvesting vast te stellen waardoor scholen van alle bouwjaren aan een bepaalde kwaliteit moeten voldoen. Echter er blijft nog altijd duidelijkheid over wie de rekening voor deze kwaliteit oppakt. Dus hierbij een oproep aan het ministerie van OCW om de demarcatie van de uitgaven goed vast te stellen in de nieuwe wetten om niet in een eeuwigdurende discussie tussen schoolbesturen en gemeenten te belanden. Die discussie hebben we al jaren en is bewezen onsuccesvol.

Ingrijpende wetgeving onderwijshuisvesting in de maak. Dat kopte het Binnenlands Bestuur een aantal weken geleden en dat is terecht en werd tijd. Ook op platform Bouwstenen voor Sociaal is hier aandacht aan besteed.

Onderzoeksbureau Andersson Elffers Felix (AEF) deed in opdracht van minister Paul onderzoek naar het huidige stelsel van wet- en regelgeving. Omdat oude schoolgebouwen aan andere eisen moeten voldoen dan nieuwe schoolgebouwen en daarmee heel veel onduidelijkheid bestaat, adviseren zij het rijk om meer regie hierop te nemen. Zo kunnen eisen worden gesteld die een (hoger) basisniveau van onderwijshuisvesting garanderen voor alle schoolgebouwen ongeacht bouwjaar.

Zoals AEF zelf concludeert is dit een ingrijpende oplossing: het vereist onder meer aanpassing van wet- en regelgeving. Bovendien zal een deel van de onderwijshuisvesting dan niet meer voldoen aan de huidige wet- en regelgeving.

In een brief aan de Tweede Kamer schreef Mariëlle Paul, demissionair minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, dat het kabinet in kaart gaat brengen welke consequenties het zou hebben wanneer zo’n ingrijpende wetswijziging zou worden doorgevoerd.

Lost deze ingrijpende wijziging alles op?

Scholen worden gebouwd volgens de wet- en regelgeving die geldt op het moment waarop gebouwd wordt. Veelal is dat dus gewoon het volgen van het bouwbesluit. Doordat heel veel scholen al vele jaren geleden gebouwd zijn voldoen ze niet aan de gewenste normen en eisen van deze tijd, maar voldoen ze wel aan wet- en regelgeving omdat ze volgens de regelgeving van toentertijd gebouwd zijn.

Oplossing basisniveau

De voorgestelde oplossing om voor een basisniveau van onderhuisvesting te kiezen voor alle scholen, ongeacht bouwjaar, is een grote stap in de juiste richting. Hierdoor wordt het verplicht om scholen niet onder dit basisniveau te laten afglijden en dus de kinderen in een goede, gezonde en veilige omgeving van hun schooltijd te laten genieten.

Dit is natuurlijk een streven dat iedere schoolbestuurder nu ook al heeft, dus waarom is die basiskwaliteit er dan nu niet? Dat komt door de onduidelijkheid in de eigendomsverhouding en verantwoordelijkheden.

Huidige situatie

In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) over onderwijshuisvesting uit 2021 kwam naar voren dat het ontbreekt aan een integraal beeld van landelijke wettelijke eisen en beleidsdoelstellingen. Hierdoor is het voor scholen en gemeenten vaak niet duidelijk waar een schoolgebouw aan moet voldoen. Vanuit verschillende ministeries zouden er eisen of doelstellingen worden gesteld, die soms ook tegenstrijdig aan elkaar kunnen zijn. Volgens het IBO zou dit het proces van realiseren van goede onderwijshuisvesting kunnen bemoeilijken. Eén van de aanbevelingen in het IBO was dan ook om een integraal en eenduidig overzicht te creëren.

Nog een uitdaging in de eigendomssituatie

De verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting wordt gedeeld tussen gemeente en schoolbestuur. De wetgever heeft de verdeling van verantwoordelijkheden beschreven. In feite komt dit op het volgende neer: nieuwbouw en uitbreiding doet de gemeente, onderhoud en exploitatie is voor het schoolbestuur, tussentijdse kwaliteitsverbetering en renovatie wordt aan het overleg tussen gemeente en schoolbestuur gelaten.

Uiteindelijk is de consequentie hiervan dat schoolbesturen verantwoordelijk zijn voor dingen waar ze primair geen verstand van hebben. Ze hebben vaak niet genoeg middelen hebben om het onderhoud op een goede manier vorm te geven en daar komt dan nog bij dat de schoolbesturen hierover ook nog een discussie met de gemeente moeten voeren. Gemeenten komen daarbij in de regel pas in actie wanneer een school totaal is uitgewoond en moet worden herontwikkeld of gesloopt. Dit is begrijpelijk vanuit de eigendomsverantwoordelijkheid, maar zorgt er dus voor dat er in de periode tussen de stichting van de school en de renovatie ervan, geen verantwoordelijkheid genomen wordt door de overheid.

Schoolbesturen krijgen middelen vanuit de overheid om de school te laten functioneren. Daar zit ook een component voor onderhoud van het schoolgebouw in. Maar wanneer de financiën onder druk komen te staan zal een schoolbestuur er altijd voor kiezen om het beschikbare geld in de kinderen te investeren en niet in het schoolgebouw. Uiteindelijk komen de grote investeringen en/of nieuwbouw toch weer op het bordje van de gemeente terecht, dus er ontbreekt voor de schoolbesturen de urgentie om het onderhoud op niveau te houden. Het systeem bestaat dus uit het nieuwbouwen of renoveren van scholen en deze net zo lang met minimale investeringen in de lucht houden totdat het niet langer kan en er weer moet worden gerenoveerd of nieuw gebouwd. Deze formule hanteren we nu al jaren en is bewezen onsuccesvol.